Opties deel 2
vervolg voorbeeld
Als u het huis koopt oefent u uw optie uit. Als u de optie voor 5100 euro doorgeeft aan meneer Jansen verkoopt u uw optie Als u het huis koopt maakt u 105.000 - 100.000 =5000 euro, afgezien van de 200 euro die u heeft betaald. Als u de optie verkoopt aan meneer Jansen maakt u 5100 euro, afgezien van de 200 euro die u heeft betaald voor de optie. U kan dus het beste de optie verkopen of wachten met het uitoefenen. Het verschil tussen de 5100 en de 5000 euro noemen we de tijd- en verwachtingswaarde
Stel nu dat na een week de waarde van het huis daalt, omdat er bekend is geworden dat er een vuilnisbelt komt in de buurt van het huis. De waarde van het huis daalt hierdoor van 100.000 euro naar 90.000 euro. Wilt u nu in het huis wonen voor 100.000 euro, terwijl het 90.000 euro waard is. Nee, zult u zeggen en dat is ook het juiste antwoord. Toch heeft u nog het recht om het huis voor 100.000 euro te kopen en is meneer De Vries nog verplicht om zijn huis te aan u te verkopen voor 100.000 euro als u dat wilt. U zult in dit geval echter geen gebruik maken van uw optie om het huis te kopen. Maar u heeft wel 200 euro betaald voor deze optie. Dat geld bent u in dit geval kwijt. Uw optie om het huis te kopen voor 100.000 euro is namelijk niks meer waard.
We zien dus dat een optie een recht is, waarvoor u geld betaalt, namelijk de optiepremie. Als we dan naar aandeelopties kijken krijgen we het volgende plaatje.
|
Hoe werkt een optie op de beurs?
Een optie is een recht om 100 aandelen te kopen of te verkopen tegen een voorafgestelde prijs en tijdstip. Hiervoor betaalt u een premie, ookwel de optiepremie genoemd. U heeft dus het recht om 100 aandelen te kopen of te verkopen. Een optie waarbij we het recht hebben om te kopen heet een call optie. Bij een call optie is het voor de koper gunstig als de koers van een aandeel gaat stijgen. De optie wordt dan namelijk meer waard. In het voorbeeld met het huis gaat het om een call optie. U kunt ook een optie kopen om iets te verkopen. Een optie waarbij we het recht hebben om te verkopen heet een put optie. Bij een put optie is het voor de koper gunstig als de koers van een aandeel gaat dalen. De optie wordt dan meer waard. We hebben gezien dat een optie altijd betrekking heeft op recht om iets te kopen of te verkopen. Dat iets noemen we de onderliggende waarde. Bij aandelenopties is de onderliggende waarde 100 aandelen per optie. In het voorbeeld is de onderliggende waarde het huis, dat we konden kopen.
De aandelen die we kopen of verkopen hebben zelf een bepaalde waarde. De prijs waartegen we mogen kopen of verkopen noemen we de uitoefenprijs. In het voorbeeld is dit 100.000 euro voor het huis. Het recht van een optie heeft ook een bepaalde looptijd. In het voorbeeld met het huis was dit 2 weken. De datum waarop dit recht afloopt noemen we de expiratiedatum. Deze valt altijd op de derde vrijdag van iedere maand. Er zal nu een voorbeeld komen om een en ander te verduidelijken.
We zien in dit voorbeeld een call optie de (c) staan met als onderliggende waarde 100 aandelen ABN. De uitoefenprijs van de optie is 17 euro en de expiratiedag is de derde vrijdag van mei. De laatste premie van deze optie is 0,90 eurocent(zie vorige koers). Omdat het steeds over 100 aandelen gaat kost deze optie 100 * 0,90 cent is 90 euro. We hebben nu te maken met de volgende optie:
Een recht om 100 aandelen ABN te kopen tot en met de derde vrijdag van mei tegen een koers van 17 euro en we betalen hiervoor 0,90 cent per aandeel.
De huidige koers van 1 aandeel ABN is op dit moment 17,81 euro. We zien dit op de balk, waar ABN zelf staat. Aangezien de koers nu 17.81 euro is en we het recht hebben om 1 aandeel voor 17 euro mogen kopen, moeten we natuurlijk minimaal 81 eurocent betalen. (17,81 - 17). We moeten echter 90 cent betalen. Dit is 9 cent meer. Dit verschil noemen we de tijd- en verwachtingswaarde. De tijd- en verwachtingswaarde is dus:
tijd- en verwachtingswaarde = de optiepremie + de uitoefenprijs - de huidige waarde van het aandeel.
verder naar deel 3...
|